Van belang is dat patiënten zelf niet altijd klachten binnen al deze 4 domeinen zullen beschrijven of herkennen.
Vooral ouderen zullen vaak de lichamelijke klachten noemen of vermijdingsgedrag tonen, zoals de angst naar buiten te gaan of te vallen.
Het gevoel angst kan zelfs helemaal niet herkend worden door de oudere. Het is dan ook aan te raden om bij ouderen het begrip angst voorzichtig te gebruiken, door bijvoorbeeld te spreken over spanning, onrust of bezorgdheid en te benadrukken dat dit zich lichamelijk kan uiten.
Van een paniekaanval is sprake als de angst intens is, plotseling begint en binnen 10 minuten tot een piek komt. Symptomen tijdens een paniekaanval zijn bijvoorbeeld hartkloppingen, zweten, trillen, hyperventilatie, duizeligheid.
Een paniekaanval kan eenmalig of laagfrequent voorkomen. Van een paniekstoornis is sprake wanneer bijna voortdurend een nieuwe paniekaanval wordt gevreesd (anticipatieangst), waardoor meestal vermijding van uitlokkende situaties ontstaat (zoals agorafobie/pleinvrees).
Bij de sociale fobie is de persoon bang voor situaties waarin hij of zij negatief beoordeeld kan worden en/of betreft de vrees belachelijk over te komen. Bij de gegeneraliseerde sociale fobie is er angst voor verschillende sociale situaties, bij de specifieke sociale fobie voor slechts één bepaalde situatie, zoals angst voor het spreken in het openbaar.
Bij ouderen ontstaat een sociale fobie vaak als gevolg van lichamelijke handicaps zoals bij de ziekte van Parkinson, beperkingen van het gehoor of van gezichtsvermogen, of na een CVA.
Bij de specifieke fobie vreest de persoon een bepaald object of een bepaalde situatie, bijvoorbeeld spinnen of andere dieren, afgesloten ruimten, hoogten, onweer of bloedprikken. De gevreesde situaties worden zo veel mogelijk vermeden.
Bij de OCS lijdt de persoon aan steeds terugkerende, zich opdringende dwanggedachten (obsessies) en/of dwanghandelingen (compulsies). Doordat de dwanggedachten angst, twijfel of onrust oproepen worden ze meestal gevolgd door compensatoire dwanghandelingen.
Deze dwanghandelingen dienen om de angst te verminderen. Een voorbeeld hiervan is het dwangmatig schoonmaken ter compensatie van de angst of twijfel of dingen wel schoon zijn of bijvoorbeeld dwangmatig controleren bij de angst een ongeluk te veroorzaken door nalatigheid.
Patiënten met GAS voelen zich constant angstig of gespannen doordat ze voortdurend piekeren en zich zorgen maken over allerlei kleine, dagelijkse gebeurtenissen die in de nabije toekomst fout zouden kunnen gaan.
GAS gaat vaak gepaard met verhoogde spierspanning, gastro-intestinale klachten (misselijkheid, braken, obstipatie, buikpijn, etc.), concentratieproblemen, slaapstoornissen en afhankelijkheid van alcohol en benzodiazepinen.
Bij een posttraumatische stressstoornis heeft de persoon een traumatische gebeurtenis meegemaakt, waarin hij met de dood of ernstig letsel is bedreigd of waarbij de lichamelijke integriteit is bedreigd.
De klachten bestaan uit herbelevingen (visuele of andere zintuiglijke flashbacks, nachtmerries), hyperarousal (schrikachtigheid, verhoogde prikkelbaarheid en hyperalertheid door anticipatie op gevaar) en vermijding van stimuli die aan het trauma doen denken of ermee te maken hadden.
Bij PTSS bestaan deze klachten tenminste 1 maand na het trauma nog steeds. NB. Bij klachten binnen 1 maand na het trauma spreekt men van een Acute Stressstoornis.
Bij hypochondrie is de persoon voortdurend bang aan een ernstige ziekte te lijden door de gewaarwording van op zich onschuldige lichamelijke verschijnselen, ondanks adequaat medisch onderzoek en geruststelling.
Angst door middelen of een somatische aandoening zal vaak de vorm aannemen van paniekaanvallen of gegeneraliseerde angst.