Wanneer het vermoeden bestaat dat een oudere eenzaam is, of uit de De Jong-Gierveldschaal blijkt dat een oudere eenzaam is, zal verdere diagnostiek gedaan moeten worden naar eenzaamheid en de oorzaken ervan. Interventie kan alleen succesvol zijn als de interventie aansluit op het type en de achtergrond van de eenzaamheid.
Het in kaart te brengen van de achtergrond zal in de regel worden uitgevoerd door de hulpverlener betrokken bij het vinden van een passende interventie en niet door de POH’er of wijkverpleegkundige. Echter inzicht in de achtergrond variabelen kan helpen bij de keuze van de juiste persoon voor de uitvoering van de diagnostiek en interventie.
Wie eenzaamheid diagnosticeert, is afhankelijk van de soort eenzaamheid waar sprake van is en is per gemeente verschillend. De hulpverleners genoemd in Tabel 1 komen daarvoor in aanmerking.
Tabel 1: Hulpverleners bij eenzaamheid
Hulpverlener | Wanneer geïndiceerd? | Heeft kennis van |
Hulpverlener WMO-loket | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Ouderenadviseur | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Maatschappelijk werker | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Activiteitenbegeleider | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Welzijnswerker | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Ouderenorganisaties | SE | Sociale kaart van de gemeente |
Eerstelijns psycholoog | EE / ZG | Omgaan met eenzaamheid |
GGZ | EE / ZG | Omgaan met eenzaamheid |
Ergotherapeut | ZG | Omgaan met eenzaamheid en beperkingen |
Huisarts | ZG | Omgaan met beperkingen |
Verpleegkundige | ZG | Omgaan met beperkingen |
Notitie: SE = sociale eenzaamheid; EE = emotionele eenzaamheid; ZG = eenzaamheid gerelateerd aan ziekte of beperkingen.