?>

Interventie

Algemene interventies
Preventie van urine incontinentie
– Voorlichting en psychosociale begeleiding
– Voldoende drinken
– Toiletschema
– Hulpmiddelen, zoals goede bewegwijzering, handgrepen op het toilet, leuningen naast de toiletpot, verhoogde toiletzitting.
– Gemakkelijke kleding, die snel en handig kan worden uitgedaan
– Mogelijkheid om goed uit te kunnen plassen door middel van de juiste (rechte) houding op het toilet
– Eventueel de mogelijkheid van het inschakelen van hulp (bijvoorbeeld in een instelling), met bijvoorbeeld een bel, of bewegingssensoren
– Preventie van urineweginfecties

Behandeling

Wijzigen van medicatie, behandeling van obstipatie, decompensatio cordis, oorzaken van polyurie en eventueel beperken van alcohol en/of koffie intake behoren tot de algemene maatregelen die men kan nemen.

Urge klachten kunnen afnemen na behandelen van een urineweginfectie en stress incontinentie kan verbeteren met afvallen en lichamelijke activiteit. Overigens leidt antibiotische behandeling van verder asymptomatische bacterurie niet tot reductie van incontinentie (Nicolle 1987).

Een incontinentie verpleegkundige (aangesloten bij een urologische praktijk) kan patiënten van praktische adviezen voorzien, leren catheteriseren en begeleiden. Nuttige informatie staat op de website van de stichting bekkenbodem patienten: bekkenbodem.net. Hierin staan leefstijl adviezen, kunnen folders over incontinentie materiaal worden besteld en zijn er adressen van specialistische centra waarnaar verwezen kan worden.

Stress-incontinentie

  • Bekkenbodemtherapie: De belangrijkste behandeling voor stressincontinentie is bekkenbodemtherapie. Hiervoor kunt u patiënt zelf instrueren (zie NHG standaard) of patiënt verwijzen naar een gespecialiseerde fysiotherapeut. Uitsluitend gespecialiseerde fysiotherapeuten kunnen met biofeedback patiënten goed trainen.

    Een overzicht van deze gespecialiseerde fysiotherapeuten staat op de volgende website: nvfb.fysionet.nl.

    De resultaten van bekkenbodemtraining variëren in de literatuur sterk; 27-90% ervaart een belangrijke verbetering. Bij de oudere patiënt zijn deze percentages op de korte termijn even hoog (Richter 2008).
    Het effect neemt in de loop der tijd af, wat voorkomen kan worden door herhaalde training en aandacht voor de bekkenbodemspieren.

    Bij de geriatrische patiënt zal per casus beoordeeld moeten worden of motivatie en cognitieve vermogens voldoende zijn om een dergelijke training te ondergaan.

  • Een pessarium (ook bij vrouwen zonder prolaps) of vaginale tampon kan bij (lichte) stress incontinentie een afdoende behandeling zijn.
  • Operatie: Succes percentages van operatief ingrijpen bij stress incontinentie lopen op tot 90%. Ook bij de oudere patiënt is de operatie effectief, al zijn lange termijn gegevens in deze groep niet beschikbaar. Negen procent van alle patiënten hebben complicaties zoals bloedingen, wondinfecties en cardiale events.

    Een alternatief is een periurethrale injectie waarmee een operatie wordt vermeden. De effectiviteit is vergelijkbaar met operatieve ingrepen. De injecties moeten echter herhaald worden en maar weinig centra in Nederland hebben hier ervaring mee.

  • Antidepressiva: Duloxetine (2dd40mg) geeft dosis afhankelijke reductie van incontinentie episodes (15-20% tov placebo) door stimulatie van de sfincter via de pontine kernen. Vanzelfsprekend moet dit middel bij ouderen met voorzichtigheid worden voorgeschreven. Passagere misselijkheid is de belangrijkste bijwerking.

Urge-incontinentie

  • Blaastraining bestaat uit het aanleren van het vergroten van het tijdsinterval tussen de micties door ontspanning en afleiding. U kunt de patiënt hiervoor zelf instrueren (zie NHG standaard) of bij bekkenbodemhypertonie verwijzen naar de gespecialiseerde fysiotherapeut (nvfb.fysionet.nl). In 57% van de patiënten wordt hiermee een reductie van klachten bereikt (Fantl 1991).
  • Spasmolytica: Deze middelen geven een belangrijke verbetering van urge- en incontinentie klachten. De selectieve M3 receptor antagonisten (Darifenacine en solifenacine) zouden tot minder anticholinerge bijwerkingen lijden dan de overige spasmolytica (oxybutinine, tolterodine, fesoterodine en flavoxaat).

    In een recente meta-analyse onder oudere patiënten leidde solifenacine in 48% tot continentie itt 29% in placebo behandelde patiënten. Als bijwerkingen worden obstipatie en urineweginfecties genoemd, maar geen cognitieve bijwerkingen (Wagg 2006).

    Contra-indicaties van spasmolytica zijn nauwe kamerhoek glaucoom, urine retentie, ernstige nier- en leverinsufficiëntie, ernstige motiliteitsstoornissen van het maagdarmkanaal en myasthenia gravis.

  • Oestrogenen: Meta-analyse van de effectiviteit van oestrogeenbehandeling bij incontinentieklachten toont aan dat er eerder toename is van de incontinentie dan afname. Studies spreken elkaar tegen over de effectiviteit van lokaal toegediende oestrogenen (ovules en crème).
  • Neuromodulatie: Research naar de effecten van neuromodulatie is in volle gang en lijkt veelbelovend. Neuromodulatie wordt verricht in een daartoe gespecialiseerd centrum.
  • Slechts bij zeer ernstige, niet conservatief of medicamenteus te behandelen urge-incontinentie valt chirurgische behandeling (b.v. het aanleggen van een continue deviatie of blaasaugmentatie) te overwegen.

    De resultaten zijn echter beperkt en de kans op complicaties reëel. Na de ingreep moet regelmatige (zelf)catheterisatie mogelijk kunnen zijn indien mictie onvoldoende op gang komt.

Gemengde incontinentie

  • Bij gemengde incontinentie dient de factor die de patiënt het meest hindert als eerste worden behandeld. Er is een studie gedaan waarin bleek dat behandeling van urge klachten kosten effectiever is en operaties kan voorkomen.

Overloop-incontinentie

  • In geval van significante of recidiverende retenties moet verwijzing naar een uroloog ernstig worden overwogen. In ieder geval zal bij retentie van meer dan 500 cc een catheter a demeure enige weken in situ moeten blijven zodat de blaas krimpt en deze weer bij normale hoeveelheden contraheert.

    Medicamenteuze behandeling van retentie bij mannen met prostaathypertrofie bestaat uit alpha 1-antagonisten (Alfuzosine, doxazosine, tamsulosine en terazosine) of 5-α1-reductaseremmers (dutasteride en finasteride).

    Nadeel van de eerste is het risico op orthostatische hypotensie. Dit nadeel lijkt het minst te zijn bij tamsulosine. De 5-α1-reductaseremmers remmen groei van de prostaat waardoor het effect pas na twee tot zes maanden te verwachten is.

    Er is aangetoond dat deze middelen de noodzaak tot chirurgisch ingrijpen verkleinen. Vaak is er naast retentie bij prostaathypertrofie ook een overactieve blaas welke eventueel kan worden behandeld.

    Bij onvoldoende behandeleffect of ontbreken van behandelopties is regelmatige catheterisatie noodzakelijk. Dit leidt tot minder urineweginfecties dan een permanente catheter.

Functionele incontinentie

  • Onderzoek bij verpleeghuispatiënten toont aan dat mictie volgens een vast schema alleen (bijvoorbeeld om de 3 uur) ineffectief is. Regelmatig vragen of er aandrang is, directe toiletgang als de patiënt dit aangeeft en positieve feedback heeft in onderzoek tot 40% reductie van incontinentie geleid (Schnelle 1990).

Conditie vervolgen

Indien blaastraining na 3 maanden ineffectief is, heeft verdere behandeling geen zin. Medicamenteuze behandeling zou na een aantal weken effectief moeten zijn. De balans tussen effectiviteit en bijwerkingen moet regelmatig geëvalueerd worden.

 

Toolkit

Artikelen

Project ‘Tijd voor oogsten’

Artikel op website Nationaal Programma Ouderenzorg: Almere is de eerste regio in Nederland waar welz...

Bijeenkomst over Transmurale zorg

Naar aanleiding van de CBO bijeenkomst over de transmurale zorgbrug op maandag 5 februari is mevrouw...